Ik werd wakker uit een onrustige slaap en kijk direct naar de tafel. Weer geen eten. Vermoeid sta ik op van het matras, heel mijn lijf doet zeer. Het enige licht komt van een lampje op de tafel en door het raampje hoog in de muur. Zolang het grote licht niet aangezet wordt ben ik veilig. Liever alleen hier in het donker dan … ik wil er niet aan denken, maar kan dat niet stoppen. De klappen, de zweetlucht, het gegrom, het vastbinden soms. Kom ik hier ooit nog weg?
In het licht bij het tafeltje haal ik mijn hand door mijn kruis, de pijn is scherp maar gelukkig is het bloeden gestopt. In mijn ooghoek zie ik de camcorder. Ik had hem een keer kapot gegooid, maar bij die keer laat ik het. Ik wil niet nog een keer dat er drie tegelijk binnen zijn.
Ik probeer voor de honderdduizendste keer op mijn tenen door het raampje te kijken, maar het zit te hoog, het enige wat ik door de tralies heen zie is een beetje lucht. Het begint al te schemeren. Nog even en dan gaat het licht weer aan. Bij die gedachte word ik nog wanhopiger, wanneer stopt het? Het zweet breekt me uit en mijn maag gaat in de knoop door de angst voor wat er komen gaat.
Het wordt buiten donker, het kan nu niet lang meer duren. Zenuwachtig kijk ik om me heen, maar ik kan nergens naar toe vluchten. De spanning en angst zorgen dat mijn knieën het begeven, ik zak op de vloer, kruip een hoek in en sla de deken om me heen.
Het is al een tijd donker buiten en het licht blijft uit. Misschien komen ze vandaag niet.
Plotseling gaat het licht aan. Nee! Ik laat mijn urine lopen.