“Staan we hier veilig?”, vraag ik aan Jonas, “Hebben ze ons gezien?”
Jonas kijkt voorzichtig om de hoek en zegt: “Ja, we staan goed hier” en legt de videocamera weer op zijn schouder. Ik zie dat het rode lampje nog aan staat.
“Weet je het zeker? Deze steeg loopt dood hè?”
“Jaha, ik weet het zeker, die gasten zijn te druk met vechten om naar ons te zoeken.”
“Ok dan.” De adrenaline giert nog door mijn lijf. Ik haal een keer diep adem om de spanning weg te laten vloeien en open de microfoon: “Hallo studio, zijn we nog live?”
“Jazeker Jerry,” zegt Denise in de studio, “jullie zijn nog live. Het zag er heel chaotisch uit waardoor we niet alles hebben kunnen zien. Kun je vertellen wat er gebeurde?”
De camera is al op mij gericht. Ik kijk zo rustig mogelijk in de lens en begin te praten: “Dat zal ik doen Denise, maar eerst een korte terugblik voor de kijkers die net zijn ingeschakeld. We zijn vandaag in Antwerpen om de binnenkomst van Nederlanders te bekijken die massaal het gesloten Holland de rug toe keren om weer eens lekker te winkelen en een hapje te eten.”
Terwijl ik een vinger opsteek zeg ik: “Onze regering en het OMT raden het af, het zou teveel besmettingen geven, maar het volk luistert niet meer, het is lockdown-moe en is op zoek naar een beetje plezier. En waar beter dan in het bourgondische België kun je dan terecht? De binnenstad van Antwerpen is overspoeld met Nederlanders die genieten van de vrijheid die ze in Holland niet hebben. De Belgen aan hun kant genieten van de gezelligheid die in de stad heerst en ook, laten we eerlijk zijn, van de euro’s die grif worden uitgegeven. Euro’s die onze noodlijdende ondernemers goed kunnen gebruiken, maar nu hier worden gespendeerd.”
“Maar,” en ik zet een zorgelijk gezicht op, “minder dan een kwartier geleden reden er vier zwarte, geblindeerde busjes de Grote Markt op. Busjes met het logo van het NTTC op de zijkant. Het Nationaal Tribunaal Tegen Corona. Een ultrarechtse groepering die met geweld en intimidatie tegen de coronamaatregelen protesteert. Ze verdenken de regering van het opzettelijk in stand houden van de lockdown om zo het volk te onderdrukken. Daarbij beschuldigen ze de pers ervan een spreekbuis van de regering te zijn die alleen nepnieuws brengt. Overal waar de NTTC opduikt wordt het rellen en ook hier, in het gemoedelijke Antwerpen, was het niet anders. Er werd met stoelen en tafels gegooid en omstanders werden geschopt en geslagen.”
Ik pauzeer even om het drama te versterken.
“En toen kregen ze ons in de gaten. Ze zagen ons filmen en er kwamen gelijk een paar schreeuwend op ons af rennen. U weet natuurlijk nog wat er vorige week met onze arme collega’s van RTV Rijnmond is gebeurd. Dus renden wij snel weg en doken deze steeg in.”
“Ik onderbreek je even Jerry”, zegt Denise, “we hebben tijdens je uitleg de beelden herhaald van vanmiddag. Het ziet er heftig uit, kunnen jullie zien hoe de situatie nu op het plein is?”
“Gaan we doen”, zeg ik tegen Denise en tegen Jonas – die Denise niet kan horen: “Kom, we gaan kijken hoe het nu op het plein is.”
Jonas draait zich om, loopt naar de uitgang van de steeg en kijkt voorzichtig om de hoek. Op dat moment glijdt hij weg en valt met die zware camera op straat. In het volle zicht.
O, kut, dacht ik, dat is niet goed.
“Daar heb je ze!” hoor ik schreeuwen en: “Grijp die teringlijers!” en: “Sla ze de tyfus!”
Jonas ligt nog op de grond en wordt door vier man geschopt en met zijn eigen camera geslagen. Ik herken zijn gezicht niet meer door al dat bloed. Die mannen, helemaal in het zwart gekleed en met zwarte hoodies op, komen nu op mij aflopen. Jonas ligt doodstil op straat. De grootste heeft de camera nog vast. Ik praat op ze in terwijl ik mijn handen afwerend voor me uit steek en langzaam achteruit loop. “Niet doen jongens, dit is toch niet nodig?” Ze zeggen niets. Ik loop vast tegen het eind van de steeg, word direct met de camera tegen mijn hoofd geslagen, klap tegen de muur aan en val buiten westen op de grond.
Ik kom snel weer bij en lig op mijn buik. Een laars houdt mijn gezicht tegen de grond gedrukt, ik voel het bloed uit mijn kapotte oor lopen en ik kan maar met één oog kijken, het andere wordt door die laars dichtgedrukt. Met dat ene oog zie ik dat iemand vlakbij een tegel uit de stoep wrikt. Boven me zegt iemand anders: “Ja, goed idee, deze klootzak gaat die cameraman achterna. We maken ze allemaal kapot.”
Op dat moment hoor ik Denise: “We kunnen alles horen Jerry en we zijn jullie aan het helpen.” Het oortje en de microfoon doen het vreemd genoeg nog. “We hebben je GPS-positie al doorgegeven. Hou vol, de politie kan er elk moment zijn nu.” Ik hoor inderdaad sirenes. De tegel is uit de stoep getrokken en verdwijnt boven me uit het zicht. De sirenes worden luider.
“Opschieten, daar heb je de smeris” hoor ik iemand zeggen.
Tot mijn opluchting zie ik een politieauto voor de steeg stoppen.
“Hier ben ik,” roep ik, “ jullie zijn net op tij …”