De bliksem flitst en ik begin te tellen: een-en-twintig, twee-en-twintig, drie-en-tw… De donder onderbreekt het tellen. Ik begin harder te lopen. Het is nog droog, maar achter me dringen donkere wolken op en het begint al harder te waaien. De voorbode van regen.
Weer een flits. Een-en-twintig. Een langgerekte donder rommelt langs de hemel. Het onweer komt snel dichterbij, nog maar één kilometer, en ik voel nu ook de eerste druppels in mijn nek.
Het was behoorlijk stom van me om toch naar buiten te gaan deze avond en ik heb daar nu spijt van, het is nog aardig ver naar mijn huis en …
Plotseling wordt de wereld wit. Alles om mij heen verdwijnt erin: het weiland, de knotwilgen, de weg, echt alles. Totale witheid. Ik zie helemaal niets meer.
Gedesoriënteerd houd ik een beetje in. Gelukkig lost het wit snel op zodat de wereld mijn blik weer vult. Ik ga weer sneller lopen. Na een paar seconden valt het me op dat het nog steeds regent maar dat ik de druppels niet meer voel. Dat is vreemd, maar wat ik nog vreemder vind is dat ik geen wind voel terwijl ik wel de takken van de bomen heen en weer zie zwaaien.
Ik ga langzamer lopen en steek mijn hand uit om de regen op te vangen. De druppels vallen gewoon door mijn hand heen. Dit gaat mijn verstand te boven. Ben ik krankzinnig geworden? Ongemerkt kom ik tot stilstand en terwijl ik naar de regen kijk die door mijn hand valt dringt langzaam een verschrikkelijke gedachte bij me binnen.
Ik ben toch niet … nee … dat kan toch niet?
Huiverend draai ik me om, bang voor wat ik zal aantreffen. En dan zie ik mezelf op de weg liggen.