Ik kijk op de klok, half tien, het is nog rustig. Dat gaat straks wel over, dat is altijd zo op vrijdag. In mijn hoofd zing ik Mein Teil terwijl ik de toonbank nog maar een keer opwrijf. Niet veel later kondigt de deurbel de eerste klant aan en ik kijk op.
Ik herken hem direct en ik hoop voor hem dat het niet wederzijds is.
“Wat kan ik voor u doen?” vraag ik en kijk scherp of er herkenning doorbreekt. Nog steeds niet. Misschien gaat het goed. Na al die jaren zie ik hun gezichten nog haarscherp voor me.
“Ik wil graag een makreel. Kunt u die voor mij fileren?”
Dat kan ik. Vrij goed zelfs. “Jazeker, momentje.”
Ik pak mijn trouwe Yaxell Super Gou, fileer met snelle halen de makreel, verpak de filets en leg ze op de toonbank.
“Dat is zeven euro alstublieft,” zeg ik terwijl ik het mes afveeg en op de werkbank voor me leg. “Pinnen?”
Hij kijkt naar het mes en bliksemsnel kijkt hij naar mij. Zijn ogen worden groot en de kleur trekt uit zijn gezicht weg.
Kut.
Zenuwachtig pakt hij een pasje en legt die op het apparaat. Zijn pink ontbreekt, maar dat wist ik al. Net als de pink aan zijn andere hand.
Hij grist de makreel van de toonbank en verdwijnt zonder te groeten.
Ik zucht een keer diep, pak het fileermes en loop naar de deur. Daar draai ik het bordje ‘Open’ om en stap naar buiten. Waar is hij gebleven?
Deze is apart. Een beetje Roald Dahl. Die had een soortgelijk verhaal.