De wind slaat in mijn gezicht. Wolken varen langs de hemel, grijze en witte door elkaar. Nergens een stukje blauw en de belofte van regen hangt in de lucht. Vandaag durfde ik eindelijk weer eens een stuk te wandelen. Op dagen als dit kom je toch niemand tegen en als ik ergens geen behoefte aan heb, dan is het gezelschap. De meewarige blikken, het geveinsde medeleven, weer uitleggen wat ik voel. Ik voel godverdomme verdriet, wil ik ze in hun schijnheilige gezichten schreeuwen.
Is het echt al twee maanden geleden? Ik heb de kalender nodig om het te zien. Geloven doe ik het niet. De pijn is scherp en rafelig en nog net zo intens als toen die dag. Wordt het ooit minder? Wil ik dat wel?
Ik wil je terug.
Terwijl ik in mijn kraag duik, kijk ik naar boven. De wind speelt met mijn haar. Ik doe mijn ogen dicht en laat de koele wind mijn gedachten meevoeren. Even denk ik aan niks tot ik een paar druppels voel.
Met tegenzin verlaat ik de stilte in mijn hoofd, open mijn ogen en zie een roze ballon mijn richting uit vliegen. Mijn lievelingskleur. Hij gaat met schokken heen en weer in de wind, maar komt duidelijk mijn kant op. Gefascineerd kijk ik naar de ballon. Het roze steekt af tegen de Hollandse luchten. Een stukje vrolijkheid in een sombere wereld. Ongepast bijna.
Die ballon moet ik hebben. Iets in mij dwingt me om hem te pakken. Mezelf schrap zettend, houd ik hem scherp in de gaten en probeer de timing goed te krijgen om hem te grijpen.
Schokkend en slingerend komt de ballon op me af. Ik sta met uitgestoken handen. Gespannen. Klaar om iedere plotselinge beweging van hem te volgen. Maar op het laatste moment waait de ballon recht in mijn handen. Hebbes!
Er hang een dubbel gevouwen briefje aan. Ik vouw het open en mijn adem stokt. Dat handschrift ken ik! Al mijn haren gaan overeind staan en mijn handen beginnen te trillen. Daarna begeven mijn knieƫn het en zak ik op de grond. Tranen vullen mijn ogen waardoor ik het nog maar nauwelijks kan lezen.
Het gaat goed met me.
Ik heb geen pijn meer.
Ik wacht op je.